In het dynamische landschap van het strafprocesrecht vormen de invoering van nieuwe regels en hun temporele toepassingsmodaliteiten vaak een complex en vraagrijk terrein. Een recente uitspraak van het Hof van Cassatie, arrest nr. 11921 van 23/01/2025 (gedeponeerd op 25/03/2025), heeft essentiële verduidelijkingen geboden met betrekking tot de toepassing van artikel 291, lid 1-quater, van het Wetboek van Strafvordering, dat het voorafgaand verhoor van de verdachte in het kader van persoonlijke voorlopige hechtenis regelt. Deze uitspraak is van fundamenteel belang voor iedereen die te maken krijgt met een strafzaak of die werkzaam is in de juridische sector, en schetst nauwkeurig de temporele grenzen van een regel die diepgaande gevolgen zal hebben voor de rechten van de verdediging.
De wetgever heeft met de Wet van 9 augustus 2024, nr. 114, significante wijzigingen aangebracht in het Wetboek van Strafvordering, waaronder de bepaling van artikel 291, lid 1-quater, Sv, betreffende het voorafgaand verhoor van de verdachte. Deze regel is bedoeld om de waarborgen voor de verdediging te versterken, door de verdachte toe te staan te worden verhoord voordat een maatregel van voorlopige hechtenis wordt bevolen, waardoor een verdere gelegenheid wordt geboden om zijn positie te verduidelijken of elementen ter zijner rechtvaardiging aan te voeren. Zoals echter vaak gebeurt met nieuwe bepalingen, rees de vraag hoe deze nieuwigheid moest worden toegepast op reeds lopende procedures of op verzoeken om voorlopige hechtenis die aanhangig waren op het moment van inwerkingtreding van de wet (vastgesteld op 25 augustus 2024).
Het Hof van Cassatie, Tweede Strafkamer, voorgezeten door S. B. en met rapporteur A. L., heeft precies deze delicate kwestie aangepakt in de zaak waarbij de beklaagde M. E. betrokken was, en het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank van Vrijheid van Turijn heeft verworpen. De uitspraak concentreerde zich op de identificatie van het toepasselijke regime in geval van opeenvolging in de tijd van verschillende wettelijke bepalingen. De hoofdgedachte van het arrest, die het punt verduidelijkt, luidt:
Inzake persoonlijke voorlopige hechtenis, is de nieuwe bepaling van artikel 291, lid 1-quater, Sv, die het voorafgaand verhoor van de verdachte regelt, van toepassing op alle verzoeken om voorlopige hechtenis die aanhangig waren op 25/08/2024, de datum van inwerkingtreding van de Wet van 9 augustus 2024, nr. 114, aangezien, bij gebreke van overgangsbepalingen, de handeling die relevant is voor de regulering van het temporele opeenvolgingsfenomeen, is, volgens het principe van "